zondag 22 december 2013

Gemopper


Welkom goede vriend in mijn nederig huisje!

We hebben elkaar lange tijd niet gezien. Jij was veel in het buitenland en ik brand van nieuwsgierigheid om jouw avonturen uit verre landen te horen! Steek van wal, of nee, ik zal je eerst even een paar foto's laten zien van 2 jachtdagen in Duitsland. Ik weet het, ik weet het: je houdt niet van foto's met dode beesten. Maar dat is nu de reden waarom ik je de foto's wil laten zien. Er werd nauwelijks wat geschoten!
Daar hebben ik en mijn metgezel, mijn goede jachtvriend Hans, ons vreselijk over geërgerd.

Dat kwam zo:

 Hans en ik hadden ons in februari op de jachtbeurs 'Jagd und Hund' in Dortmund bij de stand van Hessen Forst gevoegd.
Dat is een soort Staatsbosbeheer voor de Duitse deelstaat Hessen. (Het grote verschil is dat bij deze 'Staatsbosbeheer' jagen geen vies woord is). We boekten daar 2 Bewegungsjagden in midden oktober. O, je weet niet wat dat zijn? Welnu, dat zijn jachtdagen waarbij jagers op verschillende plaatsen in het veld posteren en een paar drijvers en honden rustig door het veld lopen. Wild wordt daardoor verontrust en zoekt een andere dekking. Ze rennen niet door het veld, maar komen rustig langs de jagers die na het observeren een keus kunnen maken welk dier wel of kan worden afgeschoten.
De kosten zijn niet gering. Bovendien is het een eind rijden en moesten we een paar dagen in een hotel overnachten.

We hadden een eenvoudig hotel uitgezocht in het dorp Guxhagen. Deze lag gunstig ten opzichte van de 2 jachtvelden. Een idyllisch plekje aan de boorden van de Fulda. 's Avonds hebben we gegeten in een restaurant in Melsungen. Een prachtig stadje met veel vakwerkhuizen.
De eerste jachtdag stond in het teken van regen, veel regen! Daar kon Hessen Forst niets aan doen. Wel aan de klungelige manier waarop een Förster ons naar de aanzitplaatsen bracht. Over een bospad gelegen takken waren niet opgeruimd waardoor we gedwongen waren dwars door het bos te lopen. Dat verontruste een rotte wilde zwijnen, die vlakbij mijn hoogzit in dekking lagen. Ze vertrokken heel rustig voordat ik op mijn hoogzit zat en ik heb ze nooit weer teruggezien…
De vrijgave was ruim. Edelherten, ook geweidragers, wilde zwijnen, reeën, ook bokken, en roofwild. Dat klonk gunstig, maar ik telde zo'n 115 jagers. In mijn beleving veel te veel.
Ik kreeg die door en door natte dag nauwelijks wild te zien, evenals Hans.
Het uiteindelijke tableau stond in geen vergelijking met het legertje jagers. Deze stond na afloop wat beteuterd in de regen te staren.
De volgende dag was het weer opgeknapt en met de in de hotelkamer nauwelijks gedroogde kleren gingen we met gemengde gevoelens naar de plaats van samenkomst. Weer veel jagers, zo'n 85!
Ik werd op een plek gebracht, waarvan ik gelijk door had dat hier geen wild zou wisselen. Hans zat een paar honderd meter verder. En, inderdaad, beiden geen wild gezien!
We zaten dan ook aan de rand van het veld en nergens enig teken van aanwezigheid van wild in de afgelopen dagen. Normaal zie je wel dat er varken aan het wroeten waren geweest op zoek naar voedsel of aangevreten boompjes van roodwild en reeën.
Een paar Duitse collega jagers, die in onze directe omgeving zaten, waren net als wij zeer ontstemd.
We hebben op ons enquêteformulier uitgebreid beschreven dat we niet eens waren met de gang van zaken en geëist dat we werden teruggebeld.
Dat is niet gebeurd.
Het (geringe) tableau van deze dag kwam vooral van de groep van de hoofd van Hessen Forst voor die omgeving, die in het gezelschap was van Herren Dokoren zus of zo.


Binnenkort ga ik weer naar de jachtbeurs in Dortmund. Ik zal met een grote boog om de stand van Hessen Forst heen lopen: voor mij geen 'Bewegungsjagd' meer bij deze organisatie.
 
Zeg, goede vriend, wat heb jij de laatste maanden zoal meegemaakt? Wacht, ik schenk eerst een borreltje in!  

zaterdag 19 oktober 2013

Dood en verderf in de Oostvaardersplassen


Waarde vriend,

Je hebt mij, tot m'n grote verbazing, medegedeeld dat je een smartphone bezit! Het verbaast me omdat je veel vormen van moderne communicatie niet ziet - liever gezegd, zag -  zitten. Het zij je vergeven, goed vriend!
Jouw smartphone geeft mij de gelegenheid om je een e-mail te sturen. Bij deze!
Je bent enkele maanden in het buitenland, zo berichtte je mij. Als ik het wel heb zit je in het mooie Parijs. Jouw kennende, als groot kenner en liefhebber van literatuur, zul je ongetwijfeld een kamer in Hotel d'Angleterre, midden in de intellectuele stadswijk van de Franse hoofdstad hebben geboekt. Jouw drijfveer moet dan Ernest Hemingway zijn geweest. Hij logeerde daar graag. Hij heeft in die periode 'Amerikaan in Parijs' geschreven. Een boek die niet door iedereen als een literair meesterwerk wordt gezien…
Het moet bijzonder sfeervol zijn om een boek van hem in dat hotel te lezen. Hij heeft daar zijn eerste roman geschreven, 'The sun also rises'.
Ik benijd je, beste vriend, maar gun het je van harte.
Je reist graag en dat is goed. Het geeft je de mogelijkheid om de situatie, politiek of anderszins, in ons land beter te beoordelen.
Een tijdje geleden vertelde je over je reis door Kazachstan. Dat land is negen maal groter dan Duitsland en het inwonersaantal bedraagt rond de 16 miljoen. Wat een ruimte en wat een mogelijkheden voor de natuur om zich te ontwikkelen.
Als je dat projecteert op ons land, zie je het belachelijke in van de pogingen van sommige mensen om in ons land echte natuur te creëren.
Heb je nog meegekregen dat er in de Noordoostpolder een dode wolf is gevonden? Euforie bij sommigen, hilariteit bij anderen. Ik behoor de laatste groep. De kans dat een wolf op eigen gelegenheid naar de Noordoostpolder is gewandeld kun je verwaarlozen. Let wel, goede vriend, ik zie de wolf niet als een concurrent van mij als jager! Al er eentje (of meer!) de euvele moed heeft om hier zijn of haar geluk te vinden, vind ik dat prima. Maar als ik nu zie hoe boswachters en boeren huilie-huilie doen als een loslopende hond reeën of schapen doodbijt, voorzie ik veel problemen voor de grensoverschrijdende Canis lupus.
En wat dacht je van de Oostvaardersplassen? Een gebiedje van een kleine 6000 ha in een door mensen aangelegde polder. Er zijn mensen die met droge ogen durven te beweren dat dit gebied echte natuur is! Voordat Frans Vera zijn idiote plannen mocht uitvoeren ben ik daar veel geweest. Ik zag er veel vogels en een gebied die zich ontwikkelde naar de regels van de natuur. Nu is het een dodenakker met heel veel koeien, herten en paarden, die wanhopig op zoek zijn naar iets eetbaars. Het hoge aantal dieren (de eigenaar, Staatsbosbeheer, spreekt over Grote Grazers) is bespottelijk: Tijdens een helikoptertelling op 5 en 6 november 2012 zijn er tussen de 3150 en 3350 edelherten, tussen de 1080 en 1110 Koniks en tussen de 300 en 310 Heckrunderen geteld. Op 6000 ha! Natuurlijk sterven veel dieren de hongerdood. In de winter van 2011-2012 zijn er zo'n 1480 dieren(!) doodgegaan. Het beleid van de voormalige Rijksdienst is om dieren die op het randje van de (honger)dood leven, af te schieten. Je zou maar de ambtenaar zijn, waarde vriend, die dit uit moet voeren.
Onlangs is er een film gemaakt over de Oostvaardersplassen, 'De Nieuwe Wildernis'. Ik heb een trailer gezien. Het zijn prachtige beelden. De mensen, die naar deze (bioscoop)film zijn geweest, beamen dat. Maar de waarheid wordt er niet in verteld. Dat gebeurt wel in een andere film die ook over dit gebied is gemaakt: 'De Nieuwe Wildernix'. Google maar even. Wat mij betreft is 'De Nieuwe Wildernis' een film met prachtige beelden en vertelt 'De Nieuwe Wildernix' de waarheid.

Genoeg, waarde vriend. Het is hier nu mooi weer en ik ga Kate, mijn slechtvalk, laten vliegen. Als valkenier heb je uiteraard de plicht om goed voor de jou toevertrouwde dieren te zorgen…

 

 

maandag 29 juli 2013

Over reeën, lynxen en een travestiet


Kom binnen, waarde doch zweterige vriend!
Het is behoorlijk warm, zelfs hier in het Lauwersmeergebied.
Maar het is nog niets waar ik het afgelopen weekend was.
Zoals je waarschijnlijk weet, hebben de reeën bronsttijd. Dat is een fascinerende gebeurtenis, waarbij je ze soms overdag ziet. Ze zijn dus veel actiever dan normaal.
Ik was naar het Duitse Bad Hersfeld in de deelstaat Hessen gereisd om dat schouwspel te beleven.
Je zult begrijpen dat ik de buks had meegenomen om te proberen een paar bokken, mannetjes reeën, dus te schieten. Onderdak vond ik in een hotelletje bij Gitterdorf. Eenvoudig, maar het eten en het bier smaakten best. Slapen was door de hitte enigszins moeizaam. Daar kon de hotelbaas ook niets aan doen. De temperatuur bedroeg maar liefst 36 graden!
Mijn contactpersoon, een gemoedelijke Förster van het Hessische Staasbosbeheer, Hessen Forst, gaf me goede kansen, reed me rond door zijn revier en overhandigde mij een kaartje waar kansels op stonden ingetekend. Daar waren de beste kansen om een hitsige bok te ontmoeten zei hij met een bulderende lach, die een paar reeds oververhitte mussen bijna van het dak lieten vallen.
Die zelfde avond ging ik op pad.
 
Vanaf een kansel had ik een voortreffelijk uitzicht over een langgerekt weiland. Een ideale plek om reeën te zien.
Mijn gemoedelijke contactpersoon had me verteld dat er alle soorten wild in zijn revier voorkwamen. Zelfs wilde katten, lynxen en wolven. Tijdens onze rondrit was me al snel duidelijk, dat het een prachtig, haast sprookjesachtig bos was. Het waren hellingbossen met veel fijnsparren en grove dennen. De hellingen eindigden in dalen met smalle weilandjes.
Het eerste uur (ik was natuurlijk veel te vroeg) kon ik mij verlustigen aan de vele vlindersoorten die hier voorkwamen. Na een tijdje gewacht te hebben, pakte ik mijn 'Buttolo Blatter', een soort rubberen pompje. Als je daar op drukt, komt er een geluid uit die doet denken aan het geluid van een reegeit die een bok wil lokken. Het zogenaamde fiepen.
Wat zeg je nu, waarde vriend, niet eerlijk? Hoe bedoel je? Het is inderdaad spelen op de (zinnelijke) zintuigen van een bok. Daardoor kun je ze gemakkelijk zien en eventueel schieten. Volgens mij is het overigens in Denemarken verboden om op reeën te jagen tijdens de bronsttijd. Maar dat vind ik onzin. Het is een uitstekende manier om reeën te observeren. Je kunt dan een goede selectie maken om je afschotplan te realiseren. Maar waar was ik? O ja, op de kansel. Tegen schemer kwam er voorzichtig een smalree, een 1 jarige geit, kijken. Dat was alles.
De volgende ochtend zat ik op een andere kansel en fiepte dat het een lust was. Na een paar seconden hoorde ik achter me een hoop kabaal. Met grote sprongen kwam een ree het weitje oprennen. Een geit! Ik snapte er niets van. De geit verdween in het bos voor me. Na een half uurtje liet ik de Buttolo weer door het Hessische bos schallen.
Onmiddellijk kwam de geit weer terugrennen en verdween achter me. Ik zat juist na te denken over haar gedrag, toen ik pal onder me, in het hoge gras, twee kleine reekalfjes zag. Natuurlijk! Dat verklaarde het gedrag van de geit. Ma was op vrijersvoeten en had de kalfjes zolang verstopt in het gras. Mijn fiepen had haar in verwarring gebracht en ze was bang over het welzijn van haar kinderkes!
Deze ochtend en de daarop volgende avond en daar weer opvolgende ochtend zag ik helemaal niets.

Om wat cultuur op te snuiven heb ik Bad Hersveld bezocht. Een prachtige stad. Inderdaad, beste vriend, zoals je zegt staat de stad bekend om haar jaarlijkse Festspiele, waar musicals, toneel- en theateruitvoeringen de boventoon voeren. Ik had daar echter geen tijd voor. Terwijl ik door de snikhete binnenstad liep, zag ik waarachtig een travestiet! Dat getuigde van moed en heb hem/haar dan ook vriendelijk toegeknikt. Tja, dat zie je niet bij ons in het dorp! Na een half uur heb ik de stad gelaten voor het was en ging een biertje drinken op het terras van het hotel.

De laatste ochtend ging ik toch nog even het revier in. Na het ontbijt zou ik weer teruggaan naar het koele Lauwersmeergebied.
Om half vijf zat ik op een kansel en een uurtje later kwam er waarachtig een bok zoekend naar het willige geitje (ik dus, of liever gezegd mijn Buttolo). Hij paste in het afschotplan - jong en met een matig gewei - en ik heb hem geschoten.

Weer een uur later melde ik mij bij een kennis van de gemoedelijke Förster, een voormalige bosarbeider die mij tussen neus en lippen door vertelde dat hij in zijn leven 502 wilde zwijnen had geschoten. Wij brachten de bok naar een koelcel van Hessen Forst. Onderweg vroeg ik de voormalige bosarbeider of hij een idee had waarom ik zo weinig reeën had gezien. Volgens de goede man had dat waarschijnlijk te maken met de aanwezigheid van lynxen in het revier. Reeën worden voorzichtig en laten zich niet gemakkelijk meer zien, volgens hem.
Het deed me goed dat ik geen spoor van verwijt of ergernis in zijn stem hoorde. Ze hadden geaccepteerd dat deze grote katachtigen een onderdeel uitmaakten van het ecologische systeem.

Zo vriend. Nu jij. Heb je nog wat meegemaakt? Wacht! We gaan eerst even een biertje drinken in de tuin. Pak jij een paar stoelen?  

 

vrijdag 14 juni 2013

Stilte


Kom binnen, goede vriend, ga op het terras zitten en hou even een paar minuten je mond!
Ik weet het, het klinkt onbeleefd, maar ik wil je iets laten ondergaan wat we -onbewust- missen: stilte.
Is het je wel eens opgevallen dat er altijd wel een geluid onze oren binnendringt? Hier, in dit prachtige deel van Nederland valt het nog wel mee. Maar hoe vaak hoor je niet een geluid waar je helemaal niet op zit te wachten.
Luister! Hier hoor je enkel het ruisen van een populier en verder weg koert een duif loom de middag stuk. Soms, als de wind noord is, hoor je een vissersboot op het Wad. Maar denk niet dat het hier altijd zo is! Op mooie zomeravonden worden we vaak geteisterd door grasmaaiers of -nog erger- in de herfst door bladblazers.
Ik hou van de stilte. Zou ik daarom zo'n gepassioneerd jager zijn? Ik kan uren lang op een hoogzit mijmeren. Slechts de geluiden van de natuur begeleiden mijn gedachten. Dat wachten op het wild heeft wel iets weg van mediteren. Het is alsof je dan in een andere dimensie leeft. Als een takje kraakt, of ik hoor voetenstappen in de sneeuw, ben ik gelijk weer alert.

Vorig jaar zat ik op een hoogzit in het oosten van Duitsland. Het was ochtend en nog niet helemaal licht. Over het veld voor me lag een witte waas van ochtendnevel. Niet dik en ook niet hoog. Ik kon vanuit mijn positie over en zelfs door de mistbank heenkijken. Die ochtend was er van mediteren geen sprake. Gisteravond hadden we in de lemige grond sporen van een wolf gezien! Weliswaar oude sporen, maar toch. De gedachte dat een wolf zich zou laten zien, zorgde er voor dat ik zo gespannen als een deur was. Het fototoestel lag onder handbereik (Even voor de goede orde, beste vriend, wolven zijn beschermd en als ze dat niet zouden zijn, was er geen haar aan mijn hoofd die er aan dacht om er één te schieten!). Het was die ochtend windstil. Geen geluid drong tot me door.
Juist toen de zon zich voorzichtig liet zien van achter de heuvels van Polen, aan de overkant van de Oder, hoorde ik achter me een geluid, vlakbij. Onmiskenbaar van een dier! Voorzichtig draaide ik me om. Niets! Maar toen weer dat geluid, nu achter een struik. Na een eeuwigheid zag ik een beweging. De spanning steeg tot ongekende hoogte. Zou de wolf…? Maar toen zag ik het: twee wasberen kwamen al stoeiend in mijn richting lopen. Ze waren zo dichtbij dat ik nauwelijks durfde te ademen en er zelfs niet aan dacht om mijn fototoestel (of geweer!) te pakken. Eén van de twee had de brutaliteit om tegen een paal van mijn hoogzit te schuren. Maar waarschijnlijk roken ze me, want even later verdwenen ze in ijltempo.
Kijk, goede vriend, dat maak je nou mee als je de stilte van de natuur opzoekt. Wat zeg je nou? Wij jagers schieten en verstoren daarmee de stilte van de natuur? Laat ik je vertellen dat ik in die week daar ik het verre Brandenburg slechts drie keer geschoten heb! Maar ik zie pretlichtjes in je ogen. Touché, ik had het niet door.

Zeg, zullen we een whisky nemen met een paar ijsblokjes? Dat is namelijk een geluid die ik wel graag hoor!   

woensdag 15 mei 2013

Zijn jagers fetisjisten?

 

Goede vriend! Welkom, welkom, kom binnen!
Ik zit in een Duits jachttijdschrift te bladeren en mijn oog viel op een artikel met de pakkende kop: 'Der Jäger und seine Trophäen: Souvenier oder Fetisch?'. Het is geschreven door Florian Asche, je weet wel, die heeft het boek 'Jagen, Sex und Tiere essen' geschreven.
Door de kop van het artikel alleen al ging ik nadenken over mijn eigen 'fetisj gedrag'.

 
Zoals je weet jaag ik graag en veel. In binnen- en buitenland. Meestal op reeën. Als ik een mannelijk dier, een bok, schiet, neem ik de kop met het gewei mee naar huis. Na het afzagen, afkoken en behandelen met waterstofperoxide schroef ik ze op een houten schildje en hang deze trofee op een muur in de kamer. Want zo worden de opgehangen geweien genoemd: trofeeën. Ik heb er al heel wat hangen in ons huisje. Niet alleen van reeën, maar ook geweien van edelherten, tanden van wilde zwijnen, een enkele trofee van een moeflon en een paar opgezette vogels.
De grote vraag is: waarom doe ik dat? Is het inderdaad een vorm van fetisjisme, of heeft het een andere waarde.
Het zal je niet verbazen, goede vriend, dat ik voor het laatste kies. Een trofee is voor mij een herinnering van een jachtmoment. Het woord 'trofee' komt overigens, volgens Florian Asche,  uit de Griekse oudheid. Na een gewonnen veldslag werden wapens van de verslagenen op een boomstam in het slagveld vastgemaakt. Later werden ze van aarde of steen gemaakt als permanente overwinningstekens. 
Het is voor mij geen pronken om te laten zien wat voor een kerel ik ben. Daar heeft het niets mee te maken. Je voert immers geen strijd met deze dieren. Het is een herinnering van het realiseren van een afschotplan en laat jou de beleving van de jacht herbeleven. Een groot trofee zegt daarom niets.
Op mijn 'trofee wall' hangen grote en kleine trofeeën, geweien, naast elkaar.
Vroeger was het schieten van dieren met een  groot gewei gemeengoed: een (grofwild)jager telde pas mee als hij grote geweien aan de muur had hangen. Nu is de opbouw van een populatie en de beleving van de jacht veel belangrijker. De grootte van een gewei bepaalt vaak de leeftijd van een ree of hert. Kleine geweien behoren in de regel tot jonge dieren, grote geweien tot oudere dieren. Maar dat is beslist geen wet van Meden en Perzen! Ook 1 jarige reeën en herten kunnen een imposant gewei op hun hoofd hebben. Je zult daarom altijd naar het totale plaatje moeten kijken en nog beter: kennis van de aanwezige dieren moeten hebben. In natuurlijke omstandigheden zullen jonge en oude dieren het eerst uit de populatie worden genomen door grote roofdieren. Logisch, jonge dieren hebben weinig ervaring om aan hen te ontsnappen en oude dieren zijn trager. Jagers proberen dat na te bootsen.
Beste vriend, ik geef onmiddellijk toe dat dit besef niet voor iedere jager vanzelfsprekend is. Er zijn nog steeds jagers die uitsluitend op zoek zijn naar grote trofeeën. Dit is zonder meer af te keuren en geeft jagers een slechte naam.
Ik merk wel eens afkeurend gedrag als gasten, die mij bezoeken, de trofeeën zien hangen. Want één ding is duidelijk als men mijn huis betreedt: hier woont een jager.
Merkwaardig genoeg zie je in de moderne binnenhuisarchitectuur momenteel een trend, waar geweien -al dat niet gestileerd - een belangrijke plaats innemen om het interieur te verfraaien.
Voor mij zijn de trofeeën dus uitsluitend bedoeld als herinnering van een jachtmoment.

 
Goede vriend, genoeg gekletst. Ik heb een paar flessen Mount Vernon Sauvignon Blanc gekocht. Zullen we buiten op het terras eens proeven of de smaak ons aanstaat?

zondag 14 april 2013

'De Vlucht van de Havik'


Kom binnen, beste vriend, kom binnen! Leuk je weer eens te zien. Ik zette juist dit boek terug. Ken je het? 'De Vlucht van de Havik', heet het. Voor valkeniers is het een absolute must. Omdat...de schrijver bij het trainen (het africhten) van een havik veel fouten maakte.
 
Het boek is in 1951 voor het eerst verschenen onder de originele titel 'The Goshawk'. In 1980 is het vertaald door de Nederlandse dichter, literatuurcriticus, journalist en vertaler Max Schuchart en uitgegeven als een prisma pocket door Het Spectrum b.v. Ik vind het bijzonder spijtig dat zo'n literair meesterwerk niet als een gewoon boek is uitgegeven. Ik heb het tenminste nog nooit kunnen vinden. Wel een Engelse uitgave, maar dat was ook een pocket. Uit de Penguin Modern Classicsreeks.
Het boek is geschreven door Terence H. White. Ha! ik zie bij jou een blik van herkenning! Inderdaad White van de schrijver van 'The Once and Future King' een verhalenepos rond Koning Athur, later gevolgd door het 'The Book of Meryn'. Deze zijn overigens ook vertaald door Max Schuchart. ('Arthur, Koning voor Eens en Altijd' en 'Het boek van Merlijn') Ik las ergens dat J.K. Rowling, auteur van de Potterboeken erg door White was geïnspireerd.
 
 
'De Vlucht van de Havik' is een dagboekachtig verslag over het trainen van een wilde havik. Het speelt zich af in 1935 op het Engelse platteland waar de man (zoals White zichzelf vaak noemt) een arbeidershuisje met bakhuis en een varkensstal - het latere muithuis - bewoont in zelf gekozen eenzaamheid. Hij beschrijft hoe hij uit Duitsland (het was net voor de 2e Wereldoorlog) een havik in een soort wasmand opgestuurd kreeg. Daar was hij uit een horst gehaald. White beschrijft die eerste kennismaking met Gos, zoals de tarsel wordt genoemd, op een prachtige literaire wijze. Wacht, ik zal even dat stukje voorlezen:

...Hij was geboren om te vliegen, zijwaarts hellend, vrij te midden van het gebladerte van het Teutoonse hoogland, om met zijn felle klauwen te doden en met die gekromde Perzische snavel te verscheuren, hij die nu met een soort heerszuchtige vroegrijpheid in de wasmand op en neer sprong, het ongeduld van een verwende, maar nobele erfgenaam van het Heilige Roomse Rijk...

Je glimlacht, vriend, inderdaad het is een aparte schrijfstijl.
White moet een groot liefhebber van Shakespeare zijn geweest, want hij citeert hem regelmatig. Overigens geen wonder, Shakespeare was een liefhebber van de valkerij. Dat kun je vooral terugvinden in zijn toneelstukken.
Terence White ging als leek dus een volslagen wilde havik trainen. Hij had geen ervaren valkenier op wie hij terug kon vallen. Hij bezat drie boeken, waar één van Gilbert Blaine en een boek uit 1619(!) 'Verhandeling over jachtvogels en het vluchtbedrijf'. Veder nog een dun boekje uit de Badmiton Bibliotheek.
Waarschijnlijk ging er daarom ook zo veel verkeerd met het zeegmaken van Gos. Zo beschrijft hij een methode die heel vroeger werd gebruikt om een jachtvogel de valkenier, of, in zijn geval, de havikier,  te accepteren als zijn baas. Hierbij wordt de vogel zolang wakker gehouden en op de vuist gedragen totdat de vogel in slaap valt. Dat zou - dacht men vroeger - een belangrijke stap naar het zeegworden zijn. White had gelezen dat een domme man daar 9 dagen en nachten over doet, een genie had genoeg aan twee en een gemiddeld iemand deed er drie etmalen over. Let wel: de havikier mocht geen moment in slaap vallen.
Gelukkig is er voortschrijdend inzicht en doet men het tegenwoordig heel anders. Beter voor de vogel en beter voor de valkenier/havikier. Ik zal je de beschrijving besparen hoe White deze marteling onderging.
In het begin lukte het niet om Gos aan hem te laten wennen. De vogel vertikte het om op zijn vuist te springen, laat staan te vliegen. Uit de nauwgezette beschrijving van de hoeveelheid voer lijkt dat logisch. Hij voerde de tarsel te veel. Veel te veel. Toen de man dat door had en hij het rantsoen verminderde, ging het beter. Uiteindelijk kwam Gos over een lengte van 50 meter (aan een vlieglijn).
Mij spreekt vooral de sfeer van het boek aan. White is in staat om de lezer mee te nemen in zijn eenzaamheid op het Engelse platteland. De teleurstellingen en vreugde bij het zeegmaken en de eindeloze wandelingen met Gos om de vogel aan hem te laten wennen.
Overigens werd die eenzaamheid hem ook wel eens te veel en zocht hij in een nabij gelegen  dorp menselijk gezelschap. Hij beschreef dit zo:

...Het gespannen evenwicht placht na een week of twee, dorstig te worden, als het ware, naar menselijk gezelschap; en dan hielp niets anders dan het feest van de drank -niet de avonduren met de vriendelijke filosofie van malvezijwijn of madeira, maar de slokdarm verwijdende streling van bier te midden van welsprekende kameraadschappen, het lawaai, het geratel, de ronde kringen, het getok van werppijltjes, de glimlachende gezichten...

White beschrijft op een welhaast filosofische wijze zijn worsteling met de havik. Dat maakt 'De Vlucht van de Havik' zo interessant.
Heel lang geleden zag ik op tv een verfilming van dit boek. Volgens mij nog in de zwart-wit tijd. Een Schotse vriend (nou ja, Schots, hij woonde in Schotland, was Engels van geboorte en pas als je grootvader ook een Schot was, werd je als Schot erkend...), Ian McCheyne, kopieerde voor mij de film op een VHS band. Stom genoeg wilde ik een conference van Youp van 't Hek opnemen en overspoelde de film, Youp van 't Hek, nota bene!

Hoe het met Gos is afgelopen? Hij is weggevlogen door een gebroken langveter. Waarschijnlijk heeft de vogel dit niet overleefd. De man heeft nog heel lang naar hem gezocht. Vruchteloos, helaas.
In deel 3 beschrijft Terence White hoe hij andere vogels met succes heeft getraind. 

Beste vriend, ik raad je aan om dit boek aan te schaffen. Ik hoop dat je er nog een kunt bemachtigen. Zeg, ik hoor gerammel van kopjes in de keuken. Koffie?

woensdag 6 maart 2013

Jagers zijn doodschieters



Ha! Leuk je weer eens te zien, goede vriend. Neem een kop koffie, dan sluit ik ondertussen mijn computer af.
Ik zat zomaar wat gedachten te formuleren en dat gaat het beste als je die opschrijft.
Het kwam eigenlijk doordat een goede kennis van mij, zonder aanleiding, plotseling zei: “Jagers zijn doodschieters!” Dat hakte er even in. Omdat ik hem ken als een ontwikkeld persoon met een, naar ik dacht, ruime kijk op het leven, wist ik niet direct wat ik moest zeggen. Dus bracht ik het niet verder dan: "Ach, dat valt wel mee" en "Dat zie je verkeerd".
Maar daar nam hij geen genoegen mee en daagde mij uit om te formuleren waarom ik vond dat jagers geen doodschieters zijn.
Welnu, wij zijn er eens voor gaan zitten en ik heb hem uitgelegd waarom ik dacht dat jacht iets anders is dan doodschieten van beesten. Ik heb afgeleerd om te proberen jachttegenstanders op andere gedachten te brengen. Mijn insteek was daarom dan ook niet om hem mijn gelijk op te dringen, maar uit te leggen waarom er gejaagd werd. Wellicht beter gezegd: Waarom ik jaag!
In de eerste plaats doe ik dat omdat ik daar veel plezier aan beleef. Dus toch plezierjacht? Nee, dat dekt de lading niet. Wellicht is het woord passie een beter begrip. De Duitse jachtfilosoof Dieter Stahmann verwoorde het onlangs in een interview met Hans Mulder in "De Nederlandse Jager" als volgt:

"...Nu jagen we uit passie, en we willen natuurlijk buit maken. Zonder buit is er geen jacht, maar de buit zelf is niet meer het doel. Je jaagt vanwege de belevenis van de jacht. En die belevenis is ingebed in een heel cultureel kader, in een ethisch besef, maar de passie blijft de drijfveer."

Ik heb dit verschillende keren gelezen en ik begrijp zijn standpunt. Maar eerlijk gezegd is voor mij buit bemachtigen wel degelijk belangrijk. De wetenschap dat ik een stuk wild mee naar huis kan nemen om te consumeren, is voor mij vaak de drijfveer om te jagen.
Niet altijd. Soms jaag ik uit pure passie en speelt de buit als voedsel een ondergeschikte rol. In Rusland heb ik wildsoorten geschoten waar het me om de beleving ging, niet uit nut of noodzaak. Ik joeg daar uit passie en...vanuit een cultureel kader.

Als er overlast is door wild wat niet eetbaar is, zoals kraaien en vossen, zit ik niet met een chagrijnig gezicht in mijn hutje, maar ben ik passievol aan het jagen. Dat ik daarnaast nuttig werk doe voor een boer (kraaien) of voor de natuur in zijn algemeenheid (vossen) is mooi meegenomen.
"Jacht is noodzakelijk", hoor ik wel eens zeggen. Dit is niet juist. Plaatselijk kan jacht noodzakelijk zijn door wildschade te voorkomen of de biodiversiteit te bevorderen. Dat je dan maar niet moet jagen op plaatsen waar dit niet speelt is onzin. Jagen gebeurt vanuit een culturele dimensie. Er is eeuwenlang gejaagd en er is geen enkele reden te bedenken waarom die culturele dimensie moet worden doorbroken. Dat we jagen met respect voor het leven is onlogisch voor niet-jagers. Maar begrippen als weidelijkheid zijn voor jagers belangrijk. Hiermee toon je aan dat het niet om zomaar doodschieten gaat.
Ik heb mijn kennis uitgelegd dat jagers anders tegen de natuur aankijken dan mensen die ook gebruik maken van de natuur. Stahmann zegt daarover:

"...Hij (de jager jw) is deelnemer, geen toeschouwer, anders gezegd: de jager is natuur en cultuur. Anders dan bijvoorbeeld de skiër, die ook in de natuur is maar voor wie die natuur eigenlijk alleen maar decor is..."

Je begrijpt, beste vriend, dat het laat is geworden. Mijn kennis en ik probeerden, met respect voor elkaar, te luisteren naar elkaars standpunten. Dat is in ieder geval gelukt.

De volgende dag stond hij bij mij op de stoep en zei: "Ik ben er nog niet helemaal uit, maar vond het een boeiende avond. Bedankt daarvoor!" Hij overhandigde mij een fles whisky als dank.
'The Famous Grouse', stond op het etiket. De grapjas.

Zeg vriend, zullen wij eens proeven of de inhoud net zo mooi is als de buitenkant van de fles?

 ----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

dinsdag 19 februari 2013

Het Lauwersmeergebied in 1750


Goede vrind,

Zoals laatst afgesproken stuur ik je nogmaals een verhaaltje over het Lauwersmeergebied. Althans, zoals het er in 1750 uitzag. Tenminste: zoals ik dat in mijn fantasie beleef!
Ik weet dat het een flutverhaaltje is, zeker geen literair hoogstandje, maar het dient uitsluitend ter verpozing.
Lees het eens en laat mij weten wat je er van vind. 

23 mei 1750.
De ‘Trijntje Jacoba’, een Duitse Snik van zo’n 45 voet, voer via het Zoutkamperlaag en Achter de Zwarten naar Zoutkamp. De Grote Baai had op de zeekaarten de naam Lauwerszee gekregen. Zo genoemd naar het riviertje De Lauwers, die vlak bij Zoutkamp in de Lauwerszee uitkwam.
Het scheepje had vroeger twee masten. Klaas Sterkenburg had de bezaanmast laten verwijderen. Hij had niets aan snelheid en met z’n tweeën waren het grootzeil en fok gemakkelijker te bedienen.
Klaas en zijn zoon Wiebe kwamen terug van een 2 daagse visreis. Ze hadden op de Waddenzee op Anjovis gevist. De vangst was goed geweest. Na de eerste dag zat de bun al vol. Gisternacht hadden ze op de rede van Schiermonnikoog gewacht op gunstig tij en nu gingen ze op weg naar huis. “Naar De Soltcamp”, zoals Klaas Zoutkamp nog steeds noemde.
Wiebe probeerde voorop de Snik met een bezem en veel water de vele schubben van de gevangen Ansjovissen weg te krijgen. De schubben gaven het een bootje een haveloos aanzien, vond hij.
Klaas vond het best. Een flinke jongen, die Wiebe van hem.
Hij riep naar hem dat ze overstag gingen. Bliksemsnel maakte Wiebe de schoot van de fok los en –terwijl zijn vader het grootzeil omgooide- maakte hij de lijn behendig vast aan bakboordzijde. Ze waren een geolied team, zijn vader en hij.
Toch knaagde er iets aan Wiebe. Hij was nu 16 jaar, kon lezen en schrijven en hield van de zee.
Maar om visser te worden? Hij werd onrustig bij die gedachte. Zijn vader verwachtte dat wel van hem. Hij was enig kind en dus zijn beoogd opvolger op de ‘Trijntje Jacoba’. Maar het hart van Wiebe lag ergens anders. Zo gauw ze thuis waren moest hij naar buiten, de kwelders op, de polders in. Altijd vergezeld van Sietse, de jonge wetterhoun. Met zijn geweer, een tot jachtgeweer omgebouwde Engelse Flintlock musket, belaagde hij eenden en zwanen. Als het weer te slecht was om uit te varen met de Snik, was Wiebe te vinden in de Groningse polders waar hij van veel boeren een permissie had om te jagen.
Zolang Wiebe daardoor eten en geld in het laatje bracht, vonden Klaas en Trijntje, Wiebes moeder, het wel best.
Door de gunstige wind zagen ze al spoedig Zoutkamp liggen. Een gehucht met een paar huizen en een haventje. Zoutkamp stond aan het begin van welvarende periode, want overal werden huizen gebouwd. Er was een vismijn. De meeste Zoutkampers landen daar hun gevangen vis aan.
Voor het immense bouwwerk, waar grote zeesluizen werden gebouwd om het achterland voor de nukken van de Lauwerszee te behoeden, legden ze aan in de haven. Moeder Trijntje had op de uitkijk gestaan en hielp mee de gevangen vis in korven weg te brengen. Na een paar uur waren ze klaar.
De zon begon te zakken, maar Wiebe moest er opuit, de kwelder op. Sietse en geweer bleven thuis. In mei viel er niets te jagen.
Hij hoopte op een paar eieren van kieviten of grutto’s.
Gekleed in een linnen buis en een kniebroek, met daaronder een paar lange kniekousen, ging hij op pad. In het harde leven van vissers was geen plaats voor modieuze fratsen: het moest vooral degelijk en praktisch zijn. De Rococo had Zoutkamp nog niet bereikt…
Hij aarzelde. Zou hij naar zijn neef Rypko gaan? Deze was arbeider bij de borg Panser. In zijn spaarzame vrije tijd ging hij vaak met Wiebe op jacht.
Maar het was hem te ver. De schemer trad al in en de borg stond helemaal achter Vierhuizen.
Hij struinde wat langs de waterkant. De dijken waren na de Kerstvloed van 1717 bijna overal hersteld. Zijn vader had hem verteld, dat het niet zonder slag of stoot was gegaan. Het kostte veel geld en daar moest iedereen aan mee betalen. Maar niet iedereen had daar zin aan gehad. In sommige plaatsen was zelfs oproer uitgebroken. Het had de schout heel wat moeite gekost om al het geld bijeen te krijgen!
Wiebe liep de dijk op. In de verte zag hij de oude vuurtoren van Oostmahorn wenken. Nog verder weg, hij kon het in het mistige duister nog net onderscheiden, zag hij de kerk van Anjum.
 
Hij keek er peinzend naar en dacht wat zijn vader laatst had gezegd over de Lauwerszee. “Let op, mien jong, de hoge heren van de Verenigde Provinciën willen wat met de Lauwerszee. Er is weer geld - hoewel wij daar niets van merken -, de bevolking groeit en er is gebrek aan grond. Een ramp zoals tijdens de kerstdagen 1717 wil niemand weer. En daarom zul je zien dat ze steeds meer van de Lauwerszee in gaan polderen. De kustlijn schuift steeds verder op! Wij vissers moeten steeds verder weg om nog een vissie te kunnen vangen.” Vader had zijn neuswarmertje van verse tabak voorzien en zei toen: “Let op mijn woorden, Wiebe: Ze zullen ooit de hele Lauwerszee inpolderen!”
Wiebe moest weer hardop lachen, toe hij aan de woorden van zijn vader dacht. De hele Lauwerszee inpolderen! Hij moest er niet aan denken. Waar moesten zijn vader en hij dan gaan vissen? Nee, dacht hij hoofdschuddend, dat zal nooit gebeuren… 

            Zo, dat was het verleden.
Ik stel voor dat we ons nu weer gaan richten op het heden. Laat ik de onvermijdelijke vraag stellen: wanneer kom je weer eens langs?
Ik heb zin om het jou te discussiëren over echte schrijvers. Zoals bijvoorbeeld Jef Geeraerts. Zijn Gangreen serie beschouw ik nog steeds als een literair wonder. 

            Graag tot spoedig!

 

maandag 11 februari 2013

Het Lauwersmeergebied in 1350


Beste vriend,
Ik stuur je dit briefje omdat ik je een verhaaltje wil laten lezen, die ik onlangs op papier heb gezet.
Je weet dat het Lauwersmeergebied mij na aan het hart ligt. Misschien wel daarom vroeg ik mij af hoe dit gebied er zo’n 600 jaar geleden uit zag en - vooral -  hoe de mensen in die tijd leefden.
Ik neem je mee in mijn fantasie:

We schrijven 23 mei 1350.
Een man loopt behoedzaam langs een kreek die, verderop, uitkwam in zee. Hij kon de zee niet zien, maar de branding was duidelijk hoorbaar. In de kreek zag hij een paar zeehonden die met de vloed naar binnen waren gezwommen. Ze hadden spiering en kabeljauw gevolgd om hun eeuwig honger te stillen. De vis was, zoals bij elke vloed, ver het binnenland ingetrokken. Was het wel een kreek?, vroeg de man zich af. Eigenlijk was het meer een soort verbindingswater tussen de zee en een baai. Bij vloed was het verraderlijk vaarwater door de vele zandbanken. Nu het eb was waren deze zandbanken goed te zien.


Uit de kleding bleek dat hij een jager was. Eenvoudige linnenkleding, die bestond uit een kort getailleerd jasje, afgezet met knopen. Daaronder een ruw hemd met lange mouwen. De broek was een braies, een lap stof, die tussen de benen was geslagen en met een riem om de middel vast gebonden. De hoge, linnen laarzen zagen er gebruikt uit.
Zijn hoofd was getooid met een kleine, rieten hoed, die bovenop een weerbarstig bos halflang haar was gezet.
Voorzichtig, gebruik makend van ieder duintje, sloop hij naar een paar eidereenden die aan de rand van de ondiepe kreek lagen te dommelen. Een handboog, van een kruisboog moest hij niets hebben, hield hij klaar in zijn linkerhand. Eidereenden waren niet lekker. Ze hadden een vissige smaak. Maar hij had honger en was dus niet kieskeurig. De laatste meters sloop hij op zijn buik naar het duintje vlakbij de eenden. Een prachtig gekleurde woerd zag hem te laat. De pijl trof hem onverbiddelijk. De andere eenden vlogen in paniek weg, toen de jager door het ondiepe water naar zijn buit liep.
Even later hield hij de eend besluiteloos in zijn hand. Teruggaan naar zijn huisje achter de stevige dijk? Dat was bijna een halve dag lopen en waarom zou hij nu al teruggaan? Er was niemand die op hem wachtte. Zo lang hij zich herinnerde woonde hij samen met zijn vader in dat huisje. Maar zijn vader was nog niet zo lag geleden gestorven. Hij had alles van zijn vader geleerd: jagen, vissen en eieren zoeken. Ze hadden het best goed gehad samen. Zijn moeder had hij nooit gekend. Zij was in het kraambed overleden. Een vrouw uit hetzelfde buurtschap was na gepaste tijd bij hun ingetrokken. Zijn stiefmoeder was geen prettig mens. Bazig en een scherpe tong. Na 7 jaar vertrok ze. Tot opluchting van hem en zijn vader. Ach, vader! Hij was stokoud geworden. Hij vertelde ’s avonds bij het licht van een enkele kaars vaak over vroeger. Over de verschrikkelijke St. Luciavloed in de winter van 1287, die duizenden mensen het leven had gekost. En over een nog grotere watersnoodramp, 7 jaar daarvoor. Hoewel zijn vader nog maar een kleuter was, kon hij het zich wel herinneren. “Weet je, Fransoys, die watersnoodramp heeft de Grote Baai gemaakt. Het woeste water maakte diepe geulen en de vele duinen en zandplaten zijn verzwolgen”. Zijn vader gooide een paar turfjes op het vuur en staarde peinzend in de vlammen. Nu levert de Grote Baai veel vis, vooral ansjovis. De baai lag beschut, hoewel het er bij noordwester storm levensgevaarlijk was.
De oude man ging vroeger wel eens vissen op de zee. Samen met anderen maakten ze in een gammele boot jacht op robben.
Zijn vader had geweigerd om hem mee te nemen op robbenjacht in de grote zee. Te veel vrienden had de oude man zien verdrinken in het woeste water.
Fransoys had de eidereend geplukt en boven een vuurtje geroosterd. Ach, de smaak viel eigenlijk wel best mee.
Hij peinsde over zijn leven, of liever gezegd, over zijn toekomstig leven. Hij kende bijna niemand anders dan zijn vader. Samen hadden ze met jagen, maar vooral met vissen een goed leven gehad. Het wild en de vissen vonden een gretige aftrek op de wekelijkse markt in Dockum. Dat was een taak voor zijn vader. Met 2 rieten manden ging hij te voet naar de markt. Voor dag en dauw moest hij vertrekken. Het was een lange tocht en ’s avonds viel hij dan vaak uitgeput in slaap voor het vuur.
Maar hoe moest hij, Fransoys, nu verder? Nu in het voorjaar ging het nog wel. De vele eieren van steltlopers die hij vond, gaf hij mee aan Take, de ambachtsman uit het buurtschap. Take ging iedere week naar de markt en dan kon hij de eieren afgeven aan de herbergier. Die zorgde op zijn beurt voor vervoer naar de grote stad. Dat was een omslachtig gedoe, waarbij veel geld aan de strijkstok bleef hangen. Maar goed, samen met de opbrengsten van herfst en winter, hoefde hij zich geen zorgen te maken. Bovendien had Fransoys niet veel nodig. Dat had hij ook van zijn vader geleerd.
Hij nam een ingenieus gemaakte fles los van zijn riem, haalde de stop er af en liet een scheut - traditie getrouw - op de aarde vallen en dronk daarna gulzig de fles met geitenmelk leeg.
Zo, nu terug naar huis. Misschien vond hij onderweg nog eieren van kieviten of andere steltlopers. Vooral de eieren van grutto’s brachten veel op. Veel, wat is veel, dacht hij somber. Om de haverklap veranderde de munteenheid. De oude Friese penningen zouden plaats moeten maken voor Oistringer penningen. Hij zuchtte eens. Een eenvoudige jagersman ging dit boven de pet. Hij zou zelf maar eens naar Dockum gaan om de eieren te verkopen. Als hij dan wat extra geld meenam, kon hij wat nieuwe kleren kopen en misschien zelfs een nieuw jachtmes. Je kon beter met te veel spullen zitten dan met waardeloos geld!
Hij zette de pas er in. Het was nog een hele tippel voordat hij bij zijn huisje was, iets boven Anjum, zou zijn. Het was nu gemakkelijker om thuis te komen, bedacht Fransoys zich. Samen met de boeren hadden de schiere monniken uit het Gerkesklooster, een Cisterciënzer klooster met relaties tot het klooster van Klaarkamp, bij Rinsumageest, een dijk aangelegd en op die manier een flink stuk land op de grote baai veroverd. Hij kon nu over de dijk lopen en zo sneller thuis zijn.
Fransoys had wel eens gekeken, toen de monniken aan het werk waren. In de omgeving werden ze ‘Skiere Mûntsen’ genoemd. Het waren opvallende verschijningen met hun grijze habijten. Ze waren goed georganiseerd. Ze werkten stug door, terwijl de keukengroep zorgde voor regelmatige maaltijden. Fransoys verkocht zo nu en dan een paar snoeken aan hen. Een enkele keer kwamen monniken uit Aduard hen helpen.
Fransoys was aangekomen aan de rand van de Grote Baai. Hij keek uit over het kalme water en genoot van het uitzicht. Ver in het zuiden wist hij het riviertje de Lauwers. Zijn vader en hij hadden aan de monding van de Lauwers al eens hun ruw geweven netten uit gegooid. Het was een lange tocht geweest met hun kleine, houten boot en de resultaten waren gering. Het water was daar onder invloed van een paar riviertjes erg brak.
Hoe lang zou hij nog van dit uitzicht kunnen genieten?, vroeg hij zich af. De monniken en boeren polderden steeds meer van de Grote Baai in. Nog even en dan werd met een dijk de Grote Baai van de zee gescheiden! Fransoys moet grinniken om zijn dwaze gedachten. De Grote Baai een meer. Het moest niet gekker worden…

Tot zover, vriend. Laten we binnenkort, onder genot van goed glas, eens over mijn fantasie praten.
Met jouw welnemen stuur ik je binnenkort nog een verhaal, maar dan uit 1750.

donderdag 24 januari 2013

De dood komt altijd te vroeg.



Welkom, welkom. Kom binnen en doe de deur snel dicht. Het is verrekte koud met die ijzige sneeuwjacht van de afgelopen uren.
Het is goed je weer eens te zien, waarde vriend, het is al weer lang geleden.
Hopelijk gaat het jou beter dan met mij. Ik heb de laatste tijd enkele tegenslagen te verwerken gekregen.

Allereerst is mij vader kortgeleden overleden. Amper twee jaar na het overlijden van mijn moeder –ze waren overigens meer dan 68 jaar bij elkaar- is hij aan een hartstilstand bezweken. Ik had een goede band met mijn vader. Hij was geen jager, maar had altijd veel belangstelling wat ik zoal uitspookte op gebied van jacht en vissen. Dat laatste deed hij overigens wel: vissen. Hij was een goed sportvisser en sleepte menig prijs in de wacht. Hij was niet zoals andere leden van de visclub van zijn werk of van de lokale visclub ‘Dobbertje Duik’. Hem zag je niet in gymschoenen langs de waterkant rennen om zoveel mogelijk voorntjes te vangen. Nee, hij zocht een goede stek en met behulp van zijn geheim lokvoer wist hij de dikste brasems te vangen.
Zonder enige vorm van gene kan ik je vertellen dat Pap in zijn jeugd een stroper was.
Dat had hij van zijn vader. Opa stroopte zelfs met geweer. Pap niet. Zijn laatste stropersdaad was het zich laten vallen op een heidepol, waarin hij een konijn vermoedde. Zijn broer, oom Ep, was bij hem. Ze hebben die dag afgesproken dat ze zouden stoppen met stropen. De politie was toentertijd mobieler geworden. Ze werden zelfs in het gehucht waar ze woonden gezien met motor met zijspan. Pap was getrouwd, had het niet breed en kon zich geen bekeuring permitteren. Wel ging hij met Opa mee om bunzings te vangen. Dat was legaal, Opa had vergunning. Als kind ben ik één keer mee geweest. Samen met Freddie, Opa’s hond, zochten en vonden we een bunzing in een droge duiker. Het diertje werd door Freddie vakkundig vermoord. Het velletje werd in de schuur gehangen en later verkocht aan een opkoper. Het bracht behoorlijk wat geld op. Toen kunststof de bunzingvellen overbodig maakten en er geen geld meer mee te verdienen viel, zijn ze gestopt met het ‘muddevangen’.
Pap had dus iets met de natuur.
Hij ging wel eens met mij mee op jacht. Ik herinner me een maanverlichte nacht op de Veluwe. Het Ministerie had mij vergunning gegeven voor afschot van een wild zwijn. We zaten naast elkaar in een piepklein hutje. Voor ons, op 30 meter afstand, was een open plek. Het was al laat, toen er een grote, oude keiler, een mannetjes zwijn, zo groot als een pony, vlak voor ons stond. Hij was werkelijk groot. Zijn tanden blikkerden in het schijnsel van de maan. Pap draaide helemaal door: “Een zwien!”, riep hij, “een zwien! Scheit dan toch! Scheiten, mien jong!” Het koste me enige moeite om Pap uit te leggen dat jagen ook betekent dat je je moest houden aan de beslissingen van het Ministerie. Ik mocht alleen een jong varken schieten, geen oude keiler. Teleurgesteld keek hij toe hoe de keiler, verstoord door ons gepraat, in het bos verdween. Een mooie herinnering. Ik had hem nog zoveel willen vragen. Over het stropen en over zijn visavonturen in Friesland en op het Leekstermeer.
De dood komt altijd te vroeg.

                                                                           Pap

Bij twee vrienden van mij is nog niet zolang geleden kanker geconstateerd. Ik was er kapot van. Maar gelukkig zullen ze deze rotziekte overleven. Ik hoop nog menig jachtavontuur met ze te beleven en menig goed gesprek met hen bij de open haard te mogen voeren. We zullen dan toosten op het goede buitenleven en elkaar beloven stokoud te worden, want de dood komt altijd te vroeg.

Gisteren belde een andere goede vriend van mij. Ook een jager. Bij hem was een zeldzame kwaadaardig tumor ontdekt. Hij gaat een lange, moeilijke strijd tegemoet. Gelukkig leven we in een tijd dat de medische wetenschap tot veel in staat is. Ik kon hem alleen maar het beste wensen.

Begrijp je nu, waarde vriend, waarom ik zo somber kijk?
Je gaat nadenken over je eigen sterfelijkheid. Over dingen die je hebt gedaan, of je die wel goed hebt gedaan. Ik weet dat je met dat gepieker niet veel oplost. Bovendien zei Marjolijn Meijer eens tegen me dat piekeren over het verleden en over de toekomst geen zin heeft. Je hebt daar simpelweg geen invloed op. Alleen het heden is van belang.
Als jager word ik vaak geconfronteerd met de dood. Ik ben er dan ook niet echt bang voor. Maar, hoewel ik een einzelgänger ben, lijkt me sterven in eenzaamheid, zonder in de nabijheid van  je geliefde, verschrikkelijk.
Ken je dat gedicht van Remco Campert?:

Als ik doodga
hoop ik dat je erbij bent
dat ik je aankijk
dat je mij aankijkt
dat ik je hand nog voelen kan.
Dan zal ik rustig doodgaan
Dan hoeft niemand verdrietig te zijn
Dan ben ik gelukkig 

Genoeg gesombert! Ik heb een werkelijk excellente fles port kunnen kopen. Ik eis, vriend, dat je een glas met me drinkt en dat we toosten op het leven. Want de dood komt altijd te vroeg.