donderdag 24 januari 2013

De dood komt altijd te vroeg.



Welkom, welkom. Kom binnen en doe de deur snel dicht. Het is verrekte koud met die ijzige sneeuwjacht van de afgelopen uren.
Het is goed je weer eens te zien, waarde vriend, het is al weer lang geleden.
Hopelijk gaat het jou beter dan met mij. Ik heb de laatste tijd enkele tegenslagen te verwerken gekregen.

Allereerst is mij vader kortgeleden overleden. Amper twee jaar na het overlijden van mijn moeder –ze waren overigens meer dan 68 jaar bij elkaar- is hij aan een hartstilstand bezweken. Ik had een goede band met mijn vader. Hij was geen jager, maar had altijd veel belangstelling wat ik zoal uitspookte op gebied van jacht en vissen. Dat laatste deed hij overigens wel: vissen. Hij was een goed sportvisser en sleepte menig prijs in de wacht. Hij was niet zoals andere leden van de visclub van zijn werk of van de lokale visclub ‘Dobbertje Duik’. Hem zag je niet in gymschoenen langs de waterkant rennen om zoveel mogelijk voorntjes te vangen. Nee, hij zocht een goede stek en met behulp van zijn geheim lokvoer wist hij de dikste brasems te vangen.
Zonder enige vorm van gene kan ik je vertellen dat Pap in zijn jeugd een stroper was.
Dat had hij van zijn vader. Opa stroopte zelfs met geweer. Pap niet. Zijn laatste stropersdaad was het zich laten vallen op een heidepol, waarin hij een konijn vermoedde. Zijn broer, oom Ep, was bij hem. Ze hebben die dag afgesproken dat ze zouden stoppen met stropen. De politie was toentertijd mobieler geworden. Ze werden zelfs in het gehucht waar ze woonden gezien met motor met zijspan. Pap was getrouwd, had het niet breed en kon zich geen bekeuring permitteren. Wel ging hij met Opa mee om bunzings te vangen. Dat was legaal, Opa had vergunning. Als kind ben ik één keer mee geweest. Samen met Freddie, Opa’s hond, zochten en vonden we een bunzing in een droge duiker. Het diertje werd door Freddie vakkundig vermoord. Het velletje werd in de schuur gehangen en later verkocht aan een opkoper. Het bracht behoorlijk wat geld op. Toen kunststof de bunzingvellen overbodig maakten en er geen geld meer mee te verdienen viel, zijn ze gestopt met het ‘muddevangen’.
Pap had dus iets met de natuur.
Hij ging wel eens met mij mee op jacht. Ik herinner me een maanverlichte nacht op de Veluwe. Het Ministerie had mij vergunning gegeven voor afschot van een wild zwijn. We zaten naast elkaar in een piepklein hutje. Voor ons, op 30 meter afstand, was een open plek. Het was al laat, toen er een grote, oude keiler, een mannetjes zwijn, zo groot als een pony, vlak voor ons stond. Hij was werkelijk groot. Zijn tanden blikkerden in het schijnsel van de maan. Pap draaide helemaal door: “Een zwien!”, riep hij, “een zwien! Scheit dan toch! Scheiten, mien jong!” Het koste me enige moeite om Pap uit te leggen dat jagen ook betekent dat je je moest houden aan de beslissingen van het Ministerie. Ik mocht alleen een jong varken schieten, geen oude keiler. Teleurgesteld keek hij toe hoe de keiler, verstoord door ons gepraat, in het bos verdween. Een mooie herinnering. Ik had hem nog zoveel willen vragen. Over het stropen en over zijn visavonturen in Friesland en op het Leekstermeer.
De dood komt altijd te vroeg.

                                                                           Pap

Bij twee vrienden van mij is nog niet zolang geleden kanker geconstateerd. Ik was er kapot van. Maar gelukkig zullen ze deze rotziekte overleven. Ik hoop nog menig jachtavontuur met ze te beleven en menig goed gesprek met hen bij de open haard te mogen voeren. We zullen dan toosten op het goede buitenleven en elkaar beloven stokoud te worden, want de dood komt altijd te vroeg.

Gisteren belde een andere goede vriend van mij. Ook een jager. Bij hem was een zeldzame kwaadaardig tumor ontdekt. Hij gaat een lange, moeilijke strijd tegemoet. Gelukkig leven we in een tijd dat de medische wetenschap tot veel in staat is. Ik kon hem alleen maar het beste wensen.

Begrijp je nu, waarde vriend, waarom ik zo somber kijk?
Je gaat nadenken over je eigen sterfelijkheid. Over dingen die je hebt gedaan, of je die wel goed hebt gedaan. Ik weet dat je met dat gepieker niet veel oplost. Bovendien zei Marjolijn Meijer eens tegen me dat piekeren over het verleden en over de toekomst geen zin heeft. Je hebt daar simpelweg geen invloed op. Alleen het heden is van belang.
Als jager word ik vaak geconfronteerd met de dood. Ik ben er dan ook niet echt bang voor. Maar, hoewel ik een einzelgänger ben, lijkt me sterven in eenzaamheid, zonder in de nabijheid van  je geliefde, verschrikkelijk.
Ken je dat gedicht van Remco Campert?:

Als ik doodga
hoop ik dat je erbij bent
dat ik je aankijk
dat je mij aankijkt
dat ik je hand nog voelen kan.
Dan zal ik rustig doodgaan
Dan hoeft niemand verdrietig te zijn
Dan ben ik gelukkig 

Genoeg gesombert! Ik heb een werkelijk excellente fles port kunnen kopen. Ik eis, vriend, dat je een glas met me drinkt en dat we toosten op het leven. Want de dood komt altijd te vroeg.