Welkom, welkom. Kom binnen en doe de deur snel dicht. Het
is verrekte koud met die ijzige sneeuwjacht van de afgelopen uren.
Het is goed je weer eens te zien, waarde vriend, het is al
weer lang geleden.
Hopelijk gaat het jou beter dan met mij. Ik heb de laatste tijd
enkele tegenslagen te verwerken gekregen.
Allereerst is mij vader kortgeleden overleden. Amper twee
jaar na het overlijden van mijn moeder –ze waren overigens meer dan 68 jaar bij
elkaar- is hij aan een hartstilstand bezweken. Ik had een goede band met mijn
vader. Hij was geen jager, maar had altijd veel belangstelling wat ik zoal
uitspookte op gebied van jacht en vissen. Dat laatste deed hij overigens wel:
vissen. Hij was een goed sportvisser en sleepte menig prijs in de wacht. Hij
was niet zoals andere leden van de visclub van zijn werk of van de lokale
visclub ‘Dobbertje Duik’. Hem zag je niet in gymschoenen langs de waterkant
rennen om zoveel mogelijk voorntjes te vangen. Nee, hij zocht een goede stek en
met behulp van zijn geheim lokvoer wist hij de dikste brasems te vangen.
Zonder enige vorm van gene kan ik je vertellen dat Pap in
zijn jeugd een stroper was.
Dat had hij van zijn vader. Opa stroopte zelfs met geweer.
Pap niet. Zijn laatste stropersdaad was het zich laten vallen op een heidepol,
waarin hij een konijn vermoedde. Zijn broer, oom Ep, was bij hem. Ze hebben die
dag afgesproken dat ze zouden stoppen met stropen. De politie was toentertijd
mobieler geworden. Ze werden zelfs in het gehucht waar ze woonden gezien met
motor met zijspan. Pap was getrouwd, had het niet breed en kon zich geen
bekeuring permitteren. Wel ging hij met Opa mee om bunzings te vangen. Dat was
legaal, Opa had vergunning. Als kind ben ik één keer mee geweest. Samen met
Freddie, Opa’s hond, zochten en vonden we een bunzing in een droge duiker. Het
diertje werd door Freddie vakkundig vermoord. Het velletje werd in de schuur
gehangen en later verkocht aan een opkoper. Het bracht behoorlijk wat geld op.
Toen kunststof de bunzingvellen overbodig maakten en er geen geld meer mee te
verdienen viel, zijn ze gestopt met het ‘muddevangen’.
Pap had dus iets met de natuur.
Hij ging wel eens met mij mee op jacht. Ik herinner me een
maanverlichte nacht op de Veluwe. Het Ministerie had mij vergunning gegeven
voor afschot van een wild zwijn. We zaten naast elkaar in een piepklein hutje.
Voor ons, op 30 meter afstand, was een open plek. Het was al laat, toen er een
grote, oude keiler, een mannetjes zwijn, zo groot als een pony, vlak voor ons
stond. Hij was werkelijk groot. Zijn tanden blikkerden in het schijnsel van de
maan. Pap draaide helemaal door: “Een zwien!”, riep hij, “een zwien! Scheit dan
toch! Scheiten, mien jong!” Het koste me enige moeite om Pap uit te leggen dat
jagen ook betekent dat je je moest houden aan de beslissingen van het
Ministerie. Ik mocht alleen een jong varken schieten, geen oude keiler.
Teleurgesteld keek hij toe hoe de keiler, verstoord door ons gepraat, in het
bos verdween. Een mooie herinnering. Ik had hem nog zoveel willen vragen. Over
het stropen en over zijn visavonturen in Friesland en op het Leekstermeer.
De dood komt altijd te vroeg.
Pap
Bij twee vrienden van mij is nog niet zolang geleden
kanker geconstateerd. Ik was er kapot van. Maar gelukkig zullen ze deze
rotziekte overleven. Ik hoop nog menig jachtavontuur met ze te beleven en menig
goed gesprek met hen bij de open haard te mogen voeren. We zullen dan toosten
op het goede buitenleven en elkaar beloven stokoud te worden, want de dood komt
altijd te vroeg.
Gisteren belde een andere goede vriend van mij. Ook een
jager. Bij hem was een zeldzame kwaadaardig tumor ontdekt. Hij gaat een lange,
moeilijke strijd tegemoet. Gelukkig leven we in een tijd dat de medische
wetenschap tot veel in staat is. Ik kon hem alleen maar het beste wensen.
Begrijp je nu, waarde vriend, waarom ik zo somber kijk?
Je gaat nadenken over je eigen sterfelijkheid. Over dingen
die je hebt gedaan, of je die wel goed hebt gedaan. Ik weet dat je met dat
gepieker niet veel oplost. Bovendien zei Marjolijn Meijer eens tegen me dat
piekeren over het verleden en over de toekomst geen zin heeft. Je hebt daar
simpelweg geen invloed op. Alleen het heden is van belang.
Als jager word ik vaak geconfronteerd met de dood. Ik ben
er dan ook niet echt bang voor. Maar, hoewel ik een einzelgänger ben, lijkt me sterven
in eenzaamheid, zonder in de nabijheid van je geliefde, verschrikkelijk.
Ken je dat gedicht van Remco Campert?:
Als ik doodga
hoop ik dat je erbij bent
dat ik je aankijk
dat je mij aankijkt
dat ik je hand nog voelen kan.
Dan zal ik rustig doodgaan
Dan hoeft niemand verdrietig te zijn
Dan ben ik gelukkig
hoop ik dat je erbij bent
dat ik je aankijk
dat je mij aankijkt
dat ik je hand nog voelen kan.
Dan zal ik rustig doodgaan
Dan hoeft niemand verdrietig te zijn
Dan ben ik gelukkig
Genoeg gesombert! Ik heb een werkelijk excellente fles
port kunnen kopen. Ik eis, vriend, dat je een glas met me drinkt en dat we
toosten op het leven. Want de dood komt altijd te vroeg.